Draai om de oren
Dit wordt geen heroïsch verslag, geen lyrisch wielerepos en het is wellicht minder geschikt voor tere zielen. Dit het het verhaal van een driedubbel debuut voor mij, hoewel ik twee van de drie ‘eerste keren’ liever had overgeslagen.
Debuut 1
Al jaren leek het me een leuk idee om eens een wielerkoers mee te rijden in de stad waar ik ben opgegroeid: Roosendaal. Koersen in het hart van mijn wielerminnende geboortestreek, dat moet toch leuk zijn! Dan kom je al snel op deelname aan de Draai van de Kaai. Een post tour criterium waarin de opwarming voor de echte kleppers ook mindere goden zoals ik hun wedstrijdje mogen rijden. Clubgenoot Jorrit haalde met zijn doortastende enthousiasme de laatste twijfel bij me weg. Dus heb ik de dit jaar verworven amateurlicentie te gelde gemaakt en me ingeschreven voor De Draai.
Rondjes rond -in dit geval langs- de kerk zijn eufemistisch gezegd niet mijn specialiteit. Ik ben niet de grootste wringer in een peloton dat zich door bochten slingert en een sprinter kan ik ook niet genoemd worden. Maar zo’n ervaring is toch leuk.
Het parcours slingert zich 1700 meter lang over De Kaai -hoe kan het ook anders- en dan door de straten van woonwijk De Westrand die laten we zeggen betere tijden hebben gekend. Roosendaal, doe iets aan je openbare ruimte! Ieder keer als ik terug in mijn geboorteplaats kom, zie ik de staat van de stad weer een laagje verder afkalven en dat doet me toch wel verdriet.
Voor ons wielrenners is dat in dit geval ook best relevant, want het wegdek bestaat afgezien van 300 meter asfalt uit losjes uit de pols gedrapeerde klinkers op artistiek golvende zandhopen. Hotsknotsbegonia wielrennen dus. Maar ach, wij heren coureurs kiezen hier vrijwillig voor dus we slaan er ons dus manmoedig door heen.
Ik hang zo op driekwart van het peloton en probeer te wennen aan deze nieuwe biotoop, het criteriumpeloton. Ik concentreer me op de bochten, vang die iedere keer aan als een nieuwe leerervaring en probeer mijn positie te handhaven. Al bij al begint het best aardig te gaan en ik begin te geloven in het halen van mijn doelstelling één: de koers uitrijden. Ik weet me aangemoedigd door mijn moeder en haar vriend Geert.
Debuut 2
Wat nu volgt is een reconstructie. Je begrijpt zo waarom.
Ik hang in het wiel van Jorrit scherp in een meer dan haakse bocht en begin net iets te snel weer te trappen. Mijn trapper raakt de grond, maar dat loopt goed af, zo besef ik me nog. Meteen daarna -hier begint de reconstructie met behulp van Jorrits waarnemingen- slaat mijn ketting door of mijn voet uit het pedaal terwijl ik vol kracht zet. Hoe dan ook heb ik het gevoel dat ik door mijn fiets heen zak. Op de een of ander manier land ik hard op mijn rechterflank. Ik zie een wielrenner liggen die onsamenhangende klanken uitslaat en besef dat ik die wielrenner ben. Waarom sla ik dit soort rare klanken uit? Oh ja, ik heb pijn. De aloude stelling dat gevallen voetballers om hun moeder roepen en gevallen wielrenners om hun fiets, is op mij nu niet van toepassing. Ik roep even om helemaal niets.
Op de een of andere manier beland ik vlakbij in een EHBO post, waar men zich ontfermt over mijn schaafwonden. Ik bel mijn moeder en mijn lief. Althans, dat vertelt de log van mijn telefoon me later. Mijn geheugen is bijzonder fragmentarisch, alsof ik stomdronken een film van Cristopher Nolan heb zitten kijken. Ergens steek ik een duim op naar Jorrit die langsfietst. Voor hem is dat een welkome geruststelling dat het allemaal niet heel erg is. Al bij al lijkt het de EHBOers verstandiger dat ik even naar het ziekenhuis ga, want helemaal helder ben ik kennelijk niet.
Dus maak ik mijn tweede debuut van de dag, namelijk vervoerd worden in een ambulance.
Debuut 3
Ook de herinneringen aan de ambulancerit zijn wat fragmentarisch. Ik weet dat ik -in mijn ogen- coherent met de ambulanceverpleegkundige heb zitten kletsen. Maar ik weet uit de overlevering ook dat ik hem een aantal vragen meerdere keren heb gesteld. Even een check is dus zeker op z’n plaats. In plaats van naar het Roosendaalse Franciscusziekenhuis dat ongeveer aan het parcours ligt, rijden we naar het Lievensbergziekenhuis in Bergen op Zoom. Ik weiger die nieuwe doorgemarketeerde fusienaam te gebruiken. Sorry, dat heeft in dit geval niets met de werking van mijn geheugen van doen.
Daar vangen ze me in mijn ogen buitengewoon adequaat op. Na wat scans en foto’s volgt een onderzoek door twee erg aardige en volgens mij kundige spoedeisende hulp artsen. Tussen de bedrijven door klets ik met mijn moeder, app en bel ik wat. Mijn geheugen begint langzaam maar zeker weer meer continuïteit te vertonen. Mede dankzij what’s app conversaties die ik terug kan lezen en zo wat geheugenscherfjes kan lijmen. Ondertussen ontfermt Jorrit -held van beroep- zich over mijn fiets en spullen. Schade: een slagje in het voorwiel en een verloren stuurdopje. Ik geloof dat ik het leeuwendeel van de klap zelf heb opgevangen.
Dat kan kloppen, want het verdict blijkt afgezien van een aardige serie schaafwonden over mijn rechterflank: een gebroken rib. Da’s mijn eerste botbreuk, debuut nummer 3 dus.
De minder fijne drieslag kent in zoverre een aardig einde dat de SEH artsen me gewapend met pijnstillers weer huiswaarts laten gaan. Het herstel is begonnen.
Met geweldige dank aan de EHBOers van dienst, de ambulanceverpleegkundigen, de artsen en verpleegkundigen van het Lievensbergziekenhuis, Marylyna, Geert, Lieke en Jorrit voor alle doortastende koelbloedigheid en meer dan goede zorgen!
financieel rijk of niet, mensen zijn altijd de echte rijkdom volgens mijn ervaring.
Floris
Wat maak je me nou? Een flinke draai van de Draai om je oren. Herstel ze!
Dat smaakt naar meer neem ik aan? Sterkte bij het herstel Floris! Niet teveel lachen… ?